Category Archives: History

Brexit, the Polish Sejm and the dangers of perceived chaos

A meeting of the Polish Sejm during the reign of August II

The current Dutch reactions to the developments surrounding brexit resemble eighteenth-century responses to the Polish-Lithuanian Commonwealth. Much like brexit, the Polish-Lithuanian state became associated with political chaos. Reactions ranged from disbelief and pity to outright mockery. In addition, Poland-Lithuania became viewed as being ‘ill’. By the end of the eighteenth century, a disorderly situation could be called ‘een Poolse landdag’, i.e. a meeting of the Polish Sejm. These negative perceptions partly legitimised the eventual partitions of the country, which vanished from the map of Europe in 1795.

For Over de Muur, I wrote a more in-depth analysis of the similarities between the responses to brexit and to eighteenth-century Poland-Lithuania.

Kerstmis 1645: De Poolse Koningin bezoekt de Republiek

De feestdagen waren in december 1645 nog nét iets bijzonderder dan andere jaren. De nieuwe koningin van Polen, Marie-Louise de Gonzague, bracht toen namelijk een bezoek aan de Nederlandse Republiek. In november was ze in Parijs getrouwd met de handschoen (d.w.z. bij verstek van haar bruidegom), met de Poolse koning Władysław IV Waza. Nu reisde ze met haar gevolg vanuit Frankrijk naar Warschau, waar in maart 1646 het echte huwelijk zou plaatsvinden.


Joost van den Vondel schreef speciaal voor die gelegenheid een aantal gedichten. Het belangrijkste (en langste) stuk is getiteld Geluck aen Louyze Marie, Koningin van Polen en Sweden, Hertogin van Mantua en Nevers. Daarnaast zijn er enkele kortere composities: By-schriften op d’Afbeeldinge van de Koninklijcke Bruit van Polen, Op Uladislaus, Koning van Polen en Sweden en Aen de Heeren Gezanten van Polen.

In de gedichten steekt Vondel de loftrompet op de nieuwe Poolse koningin, haar echtgenoot, de Poolse gezanten die haar kwamen ophalen en Polen als geheel. Twee thema’s spelen met name een belangrijke rol: Polen als beschermer van het christelijk Europa en Polen als graanschuur van de Nederlandse Republiek. Zo schrijft Vondel in Geluck aen Louyze Marie bijvoorbeeld:

                                Uw Bloem [de lelie] in onse Koren-schoof
                                Verçiert het Katholijck Geloof,
                Verbint Françoisen en Sarmaten [de Polen];
                De zuilen van de Kriste Staten.

We kunnen ons afvragen wat Vondel hier precies mee hoopte te bereiken. Noch Marie-Louise, noch Władysław IV, noch de Poolse gezanten konden immers Nederlands lezen. Het is wel geopperd dat Vondel de stukken schreef in Parijs, waar hij het huwelijk met de handschoen aanschouwd kon hebben. Misschien heeft hij zijn gedichten destijds aan de koningin en de gezanten gegeven, in de hoop dat iemand ze voor hen zou kunnen vertalen. Op die manier zou Vondel in de gunst kunnen komen bij de nieuwe Poolse koningin en haar gemaal.  

Na bezoekjes aan Brussel en Antwerpen, reed Marie-Louise via onder andere Tilburg (mijn geboortestad!) richting Holland. Het was een bijzonder strenge winter. De Pool Stanisław Oświęcim, een lid van het Poolse gezantschap, die echter wegens ziekte wat later uit Antwerpen was vertrokken, had een ellendige kerstnacht. Maar de volgende ochtend maakte hij iets heel bijzonders mee:

Nadat we daar [in Schiedam] de nacht op een lege maag hadden doorgebracht (we konden nergens eten krijgen), zagen we in de ochtend dat alle rivieren en grachten door één nachtvorst opeens zo bevroren waren, dat we er met de slee overheen konden rijden alsof het aarde was (sleeën worden hier trouwens niet door paarden voortgetrokken, maar worden voortgeduwd door boeren, die met schaatsen onder hun voeten gebonden [over het ijs] glijden en erg snel rennen). Nadat we in Delft gegeten hadden, reden we voor de overnachting door naar Den Haag.

Aert van der Neer, Riviergezicht bij winter (1630-1660)

De koningin had een andere route genomen. Op eerste kerstdag arriveerde ze in Utrecht, waar ze volgens de Franse schrijver Jean le Laboureur werd begroet door een enorme menigte burgers, die ook nu weer op schaatsen over de grachten gleden. Dezelfde auteur vertelt hoe Marie-Louise op tweede kerstdag een bezoek bracht aan “de tiende Muze, een van de wonderen van haar eeuw en van haar sekse”: de beroemde taalkundige, theologe, kunstenares en dichteres Anna Maria van Schurman. Marie-Louise bewonderde Van Schurmans zelfgemaakte kunstwerken (onder andere schilderijen) en was vol ontzag voor haar talenkennis (Le Laboureur noemt het Italiaans, Frans, Latijn, Grieks, Spaans, Duits, Nederlands, Hebreeuws, Syrisch en Chaldeeuws).

De volgende dag trok de koningin naar Amsterdam. Omdat ze echter zonder al te veel poespas onthaald wilde worden, had ze de stad daar niet van op de hoogte gesteld. Prins Willem van Oranje, de zoon van stadhouder Frederik Hendrik, had haar al gemist in Utrecht, nu miste hij haar ook in Amsterdam. Kennelijk had de stad echter toch gehoord over het aanstaande hoge bezoek, want bij haar aankomst werd Marie-Louise begroet door een eregarde van ongeveer duizend soldaten en een salvo kanonschoten.

Op 28 december kwam het dan eindelijk tot een ontmoeting tussen Marie-Louise en Prins Willem. Om haar wat vermaak te bieden, nam Willem zijn gast twee dagen later mee naar de Amsterdamse Schouwburg. De koningin zou getrakteerd worden op optredens van Aran en Titus, het populaire treurspel van Jan Vos, en de klucht Lichte Klaartje van Jillis Noozeman. Helaas voor Willem pakte de avond anders uit dan verwacht. Volgens Le Laboureur wilde Marie-Louise de Schouwburg zelf wel zien, maar trok ze zich voor het begin van de voorstelling terug, omdat ze het Nederlands niet machtig was.

Oud en Nieuw bracht Marie-Louise weer door in Utrecht. Prins Willem vroeg haar nog wat langer te blijven, zodat hij voor haar een bal zou kunnen organiseren, maar daar kon de koningin geen tijd voor vrijmaken. Op 1 januari 1646 vertrok ze richting Gelre. Toch zal Marie-Louise de eerste kerst en Oud en Nieuw die ze als koningin van Polen doorbracht in de Nederlandse Republiek niet snel zijn vergeten.

De meest Nederlandse stad van Polen

Het Rechtsstadsraadhuis en de Neptunusfontein

Afgelopen week was ik voor mijn onderzoek in Gdańsk, de grootste haven en “meest Nederlandse stad van Polen”.* Eeuwenlang was Gdańsk (in de Nederlanden destijds bekend als Danzig, Dantsick, Danswijk en nog een aantal varianten) verreweg de belangrijkste handelspartner van Amsterdam – en daarmee eigenlijk van de hele Republiek. De plaatselijke bibliotheken en archieven liggen dan ook vol met documenten die getuigen van deze nauwe contacten, die uiteraard ook hun weerslag hadden op de diplomatie, kunst en literatuur. Ik kwam terug met duizenden foto’s van onder andere brieven, reisverslagen en gedichten.

De banden tussen Gdańsk en Amsterdam zijn ook zichtbaar buiten de archieven. Hoewel de stad zwaar heeft geleden onder de verwoestingen van de Tweede Wereldoorlog, draagt het oude centrum nog altijd duidelijk herkenbare ‘Nederlandse’ sporen (ik gebruik aanhalingstekens om aan te geven dat ‘Nederlands’ in dit geval betrekking heeft op meer dan alleen het gebied van het huidige Nederland). Sommige straten staan vol met typisch Hollandse geveltjes.

De Hoge Poort

Het uiterlijk van de stad is bovendien in hoge mate bepaald door Brabantse architecten, die het Noordelijk Maniërisme meenamen naar het Baltische Zeegebied. De Mechelse Willem van den Blocke, bijvoorbeeld, ontwierp de in 1588 voltooide Hoge Poort. Zijn zoon Abraham werkte vervolgens samen met de Pool Jan Strakowski en de eveneens uit Mechelen afkomstige Anthonis van Obbergen mee aan het ontwerp van “het mooiste oude gebouw” van de stad: het Arsenaal.** Aan Van Obbergen, die in 1586 naar Gdańsk was verhuisd, worden ook het Deense slot Kronborg, het Oudestadsraadhuis van Gdańsk en het Oude Raadhuis van Toruń (eveneens in Polen) toegeschreven. De vormgeving van het Arsenaal zou geïnspireerd zijn op de Vleeshal van Haarlem.

Het Arsenaal

‘De Apotheose van Gdańsk’, door Izaak van den Blocke

Ook in een ander iconisch gebouw, het Rechtsstadsraadhuis, zijn de Nederlanden en het Noordelijk Maniërisme goed vertegenwoordigd. In de zogenaamde Rode Zaal, de belangrijkste vergaderruimte van de stad, vinden we onder andere een schouw vervaardigd door Willem van der Meer uit Gent en schilderijen van de hand van Hans Vredeman de Vries uit Leeuwarden, zijn zoon Paul en zijn leerling Izaak van den Blocke – een andere zoon van de hierboven genoemde Willem van den Blocke.

Mocht je zelf naar Gdańsk willen afreizen om je te vergapen aan deze en andere ‘Nederlandse’ sporen, dan kun je je trip nog ‘Nederlandser’ maken door te overnachten in het aan de Lange Markt gelegen Holland House Residence-hotel (met op de gevel de tekst ‘Holland Huis/Dom Holenderski’). Bovendien kun je een hapje eten bij restaurant Latający Holender: de Vliegende Hollander.

* T. Grzybkowska, ‘Niderlandyzm w sztuce gdańskiej’, in: T. Hrankowska (ed.), Niderlandyzm w sztuce polskiej (Warszawa: Wydawnictwo Naukowe PWN 1995), p. 93.

** H.Ch.G.J. van der Mandere, ‘Door den Poolschen corridor’, De Nieuwe Gids 48 (1933), p. 524.

Arend Dickmann: Een Pools-Nederlands-Duitse zeeheld

Precies 391 jaar geleden, op 4 december 1627, vond in Gdańsk een belangrijke gebeurtenis plaats. Een mooi rond getal was natuurlijk aansprekender geweest, maar negen jaar wachten met schrijven is ook weer zoiets.

Maar goed, zoals ik al zei: 391 jaar geleden gebeurde in Gdańsk dus iets bijzonders. Met veel vertoon werd de laatste eer bewezen aan een aantal zeehelden, die werden begraven in de grootste kerk van de stad, de Mariakerk. De zeelieden waren gesneuveld in de Slag bij Oliwa, waarbij op 28 november de Zweedse vloot door de Polen was verslagen. Een van de gevallenen was de Poolse admiraal, met de opvallend Nederlands klinkende naam Arend Dickmann. Het is de moeite waard om wat langer stil te staan bij deze intrigerende figuur en zijn weinig bekende geschiedenis.

Arend Dickmann op een Poolse medaille uit 1993

De zeeslag was onderdeel van een oorlog die was begonnen in 1626, toen de Zweedse koning Gustavus II Adolphus Pools Pruisen was binnengevallen. Gdańsk was als belangrijkste havenstad van Polen-Litouwen en het hele Oostzeegebied de grootste twistappel van het conflict, maar het lukte Gustavus niet om de stad in te nemen.

De Slag bij Oliwa, vlakbij Gdańsk, werd gadegeslagen door een Nederlandse diplomatieke delegatie, die was komen onderhandelen over een Pools-Zweedse vrede. Een secretaris van de missie, Abraham Booth, schreef er onder meer het volgende over:

“(…) naer een vier uyrige onseeckere Bataille [is] eyntelijck de Victorie aende Poolsche oft Dantzicker zijde ghebleven, die het Admiraelschip (vermits den Admirael doort afschieten van den eenen Arm gestorven, ende seeckeren Jonghen die de Lont om’t Kruyt aen te steecken gereet hadde, het Hooft afgeschooten, was) bekomen ende daer naer binnen ghebracht hebben (…).”

De Slag bij Oliwa afgebeeld in het verslag van Abraham Booth

Admiraal Arend Dickmann (of Arendt/Arndt Dickman/Dijckman) had de Polen de overwinning gebracht. Bij het enteren van het Zweedse vlaggenschip had een kanonskogel echter zijn benen geraakt, waarna hij als een ware zeeheld in de strijd was gesneuveld. Ook een kapitein van de Poolse vloot, Jan Storch, had de strijd niet overleefd. Op 4 december werden hun lichamen, samen met dat van de Zweedse admiraal Nils Stiernsköld, bijgezet in de Mariakerk. Booth beschreef de begrafenis als volgt:

“Den 4. Decembris naer den middach, is den Dantzicker Admirael ende een Capiteyn die int den slach ter Zee, (die voorleden Maent ghehouden) waren ghebleven : met groote solemniteyt (gaende de Gevangene Sweden tot by de hondert voor-aen, twee en twee aenden andere ghebonden) ter aerden ghebracht, de Krijghs-Commissarisen van den Coninck van Poolen ende de gantsche Magistraet van Dantzick waren mede ter lijck-statie. De Sweetschen Admirael Sternschilt, die als te vooren gheseyt is, doort afschieten van eenen Arm mede ghebleven was [oftewel gestorven – PH], wiert oock daer naer ter Kercken ghebracht, ende in seecker Capelle gheset, tot naerder ordre.”

Als we online naar informatie zoeken over Arend Dickmann, komen we steeds hetzelfde verhaal tegen: hij zou een Nederlander zijn geweest, die begin zeventiende eeuw al naar Gdańsk was verhuisd. Bovendien zou hij niet op 4, maar op 2 december zijn begraven.

Om met dat laatste te beginnen: zowel het verslag van Abraham Booth als de in Gdańsk gedrukte lijkrede op Dickmann, vermelden als datum van de begrafenis 4 december. Hoe men dus bij 2 december is gekomen, is mij een raadsel (misschien heeft het iets te maken met uiteenlopende kalenders, maar dat soort zaken levert volgens mij doorgaans grotere verschillen op).

Een gezicht op Gdańsk uit 1575 (met rechts van het midden de grote Mariakerk)

Een belangrijkere zaak betreft echter de afkomst van de admiraal. Volgens diverse websites en een Pools biografisch woordenboek heette Dickmann eigenlijk Dijckman en kwam hij oorspronkelijk uit Delft. Hij zou dus niet alleen (of: zozeer) een Poolse, maar ook (of: als wel) een Nederlandse zeeheld zijn. Dickmann klinkt inderdaad als Dijckman, maar het bewijs voor zijn Nederlandse afkomst blijkt bij nader inzien dun.

Vermoedelijk baseert het Poolse biografische woordenboek zich op informatie uit de Duitstalige lijkrede, die werd uitgesproken door Jan Jacob Cramer, een plaatselijk bekende priester. Volgens die tekst was Dickmann in 1572 geboren in “Carspel Delffe” te “Ditmarsen”, en was hij na reizen door onder andere Engeland, Spanje en Italië naar Gdańsk gekomen. “Delffe” lijkt sterk op Delft, waardoor de Poolse biograaf geconcludeerd moet hebben dat Dickmann’s familie daarvandaan kwam. In “Ditmarsen”, de Duitse regio Dithmarschen, zou de toekomstige admiraal vervolgens een deel van zijn jeugd hebben doorgebracht.

Er valt echter een en ander aan te merken op een dergelijke interpretatie. Ten eerste zegt de lijkrede simpelweg niets over een familie uit Delft of een in Duitse gebieden doorgebrachte jeugd. Ten tweede gaat een “Nederlandse” lezing voorbij aan de dubbele plaatsnaam: “Carspel Delffe”. Dat lijkt al een stuk minder op Delft (al kan “Karspel” of een variant daarop ook “kerkgemeente” betekenen). Als we uitgaan van “Carspel Delffe” als geboorteplaats van Dickmann, stuiten we echter op het volgende probleem: in Dithmarschen komt deze plaatsnaam niet voor. Er zijn wel plaatsen die doen denken aan een van de twee namen (“Katrepel/Kattrespel” en “Delste”, bijvoorbeeld), maar dat verklaart niet waarom “Carspel” en “Delffe” door Cramer aan elkaar gekoppeld zijn.* Wat betreft de mogelijk Nederlandse afkomst van Dickmann kunnen we ons bovendien afvragen of Abraham Booth, tenslotte zelf een Nederlander, niet vermeld zou hebben dat de admiraal een landgenoot van hem was. In plaats daarvan wordt Dickmann enkel “den Dantzicker Admirael” genoemd. Hoe dan ook is hij uiteindelijk de geschiedenis ingegaan als Poolse zeeheld van Nederlandse komaf.

Het graf van Dickmann in de Mariakerk te Gdańsk

De herkomst van Arend Dickmann blijft  voorlopig een mysterie. Gelukkig is zijn laatste rustplaats wel precies bekend: ruim tien jaar geleden hebben Poolse archeologen het graf van de roemrijke admiraal in de Mariakerk teruggevonden. Een nieuwe gedenkplaat herinnert nu aan de winnaar van de Slag bij Oliwa, ongeacht of hij nu een Poolse, Nederlandse of Duitse zeeheld was – of een beetje van allemaal.

 

 

*Voor zover ik kan nagaan, werd dit voor het eerst opgemerkt door Edmund Kotarski, in Gdańska poezja okolicznościowa XVII wieku (Gdańsk: Instytut Bałtycki 1993), p. 352, n. 36.

 

The Owl King, Or: A Seventeenth-Century Pun

Do you like a good pun? I know I do, and people have been loving wordplay for centuries. Some time ago, I came across the following seventeenth-century example, which is not only amusing, but also relates to my research – albeit in a small way.

In 1640, the Dutch Protestant preacher Conradus Goddaeus published a Latin book entitled Laus Ululae, which translates as The Praise of the Owl. The work falls into the category of the so-called paradoxical encomium, or satirical eulogy, which became exceedingly popular following the success of Erasmus’s Moriae Encomium, The Praise of Folly. Illustrations adorning both the book’s frontispiece and the title page, moreover, show an owl looking into a mirror: a clear reference to the well-known tales of Till Eulenspiegel. In the Laus Ululae, Goddaeus (who used the pseudonym Curtius Jael) jokingly praises the owl and elaborately discusses the bird’s many traits and (sometimes strikingly human) virtues. P.C. Hooft gave the book a positive “review”, and its numerous reprints suggest that it was quite popular during the seventeenth century. It was also translated into Dutch (1664) and English (1727).

What makes this book interesting for me is its title page, which is filled with puns. In the first few editions, issued during the 1640s, the imprint information reads as follows: Prostat GLAUCOPOLI Apud Caesium Nyctimenium, In platea Ulularia, sub signo ULADISLAI Regis Poloniae. This can be translated as: For sale in Owl City at Caesius (the “blue-grey”) Nyctimenius (“moonlit-night”) on Owl Street, under the sign of Władysław, King of Poland.

The play on Greek and Latin words would have been obvious to most learned readers (Glaucopoli, for example, is simply a combination of the Greek words γλαῦξ, meaning “owl”, and πόλις, meaning “city”). But what is Władysław, the King of Poland, doing on that title page?

Let us first establish who this king was. Between 1632 and 1648, the Polish-Lithuanian Commonwealth was ruled by Władysław IV Waza. As the Laus Ululae was first published in 1640, Goddaeus was obviously referring to the Polish monarch in power at the time. Indeed, this is confirmed by the fact that the Latin editions printed after 1648, the year in which Władysław died, no longer feature him on their title page.

Still, this does not explain why Goddaeus chose to suggest that his work could be purchased at a bookseller who had a shop sign showing Władysław IV Waza. Of course, there was no such sign, just as there was no Owl City, no Owl Street and no bookseller named Caesius Nyctimenius. It has been suggested that Goddaeus, a Protestant preacher, referred to the Catholic Polish monarch in order to mock him, and this is not altogether impossible: after all, the entire book is a satirical eulogy. Tying it to Władysław so explicitly by bringing to mind his portrait, and implying that the bookseller had selected the Polish king’s face as his shop’s “logo”, can easily lead one to think of Władysław as “The Owl King”. This may sound cool, perhaps, but taking into account the fact that the Laus Ululae is nothing but satire, any association between the Polish king and owls can hardly be read as a compliment.

Yet the main reason why Goddaeus introduced Władysław on the title page is arguably much simpler. As mentioned, the imprint information is full of puns, and Władysław’s name is used as such as well. The Latin spelling of Władysław is Ladislaus or Vladislaus, which can also be spelled as Uladislaus. Compare this to the title of Goddaeus’s book, and the similarities between the two will immediately become apparent. On one of the edition’s title pages, in fact, the “U” is even intentionally separated from the rest of the king’s name, making it impossible to miss Goddaeus’s joke.

The pun was not lost on the Dutch audience. In 1664, a Dutch translation of the text was published, including a translated version of the original title page (even though, as mentioned, Władysław had died in 1648). Naturally, the play on words had to be rendered in Dutch as well: the book is now said to have been published in “Glaskou” (“Glasgow”, a playful reference to γλαῦξ), at a bookseller named “Graauaardt Nagtenrijk” (something along the lines of “Greyman Nightrealm”) on “Uyle-straat” (“Owl Street”). Moreover, the king’s name has been adapted to incorporate “uyl”, the Dutch word for “owl”, and ends with a “y” in order to mirror the Latin original’s genitive (“Uladislai”). The imprint information thus concludes with “in Uyladislay, Kooninck van Poolen”, which can be translated as “in [the shop beneath the sign of] Owladislaus, King of Poland”.

The case shows us how a Polish monarch made his way into Dutch seventeenth-century “popular” culture: starting in 1640, a pun featuring Władysław IV Waza was putting smiles on Dutch faces. Indeed, it even managed to put one on mine in 2018.

Veroordeeld tot de spons

In het najaar van 1653 besloten de Staten-Generaal om hun admiraals het recht toe te kennen een beul mee te nemen op hun vloot. Het was een zware maatregel, maar een die  de Staten helaas noodzakelijk leek. Kort daarvoor waren namelijk twaalf Nederlandse zeekapiteins veroordeeld tot een hele reeks verschillende straffen. Ze hadden verzaakt om bevelen op te volgen tijdens de Slag bij Ter Heijde, een zeeslag uit de Eerste Engels-Nederlandse Oorlog, waarbij op 10 augustus de befaamde Nederlandse luitenant-admiraal Maarten Tromp door een vijandelijke sluipschutter van het leven was beroofd. De beslissing van de Staten-Generaal moest ongehoorzaamheid en opstandigheid in de toekomst tegengaan.

De Poolse architect Bartłomiej Wąsowski was net op dat moment in Den Haag. Van 1650 tot 1656 maakte deze jezuïet een lange rondreis door Europa, waarbij hij de periode tussen mei 1653 en april 1654 doorbracht in de Noordelijke Nederlanden. Zodoende had Wąsowski bijvoorbeeld de staatsbegrafenis van Tromp meegemaakt en was hij nu getuige van de veroordeling van de kapiteins. Wat voor straffen er werden uitgedeeld, weten we uit het gedetailleerde Latijnse verslag dat hij schreef van zijn rondreis. Uit de hoeveelheid aandacht die hij eraan schenkt, kunnen we opmaken dat Wąsowski vooral het kielhalen interessant vond:

“De kapiteins zijn veroordeeld overeenkomstig de mate van hun ongehoorzaamheid. Sommigen zijn voor vele jaren naar het huis van de discipline, oftewel Tuchthuis gestuurd, anderen voor kortere tijd. Anderen zijn veroordeeld tot militaire dienst zonder soldij, op eigen kosten. Weer anderen moeten een geldboete betalen. Sommigen zijn veroordeeld tot onderdompeling in de zee, ofwel één, ofwel drie keer: nadat men namelijk een touw onder de onderkant van een schip door zou hebben gehaald, zouden sommigen van hen, vastgebonden aan hun nek, onder het schip worden getrokken, alsof ze onder een juk door gingen; ze zouden geluk hebben als ze daarbij toevallig niet zouden stikken of gewurgd worden. Hoewel ze de doodstraf hebben gekregen, wordt hun toch deze gratie verleend: aan hun hand wordt een spons vastgemaakt, waar ze hun ondergedompelde neus en mond in kunnen stoppen en zo kunnen ademen.”

Deze wijze van kielhalen, waarbij de veroordeelden een spons kregen om betere overlevingskansen te hebben, werd wel vaker toegepast. Een laatste groep was echter nóg een ander lot beschoren. Zij werden vernederd op een manier die doet denken aan de beroemde stroppendragers van Gent uit 1540:

“Anderen, ten slotte, zijn ongeschikt verklaard voor verdere militaire dienst en zijn uitgeroepen tot waardeloze landverraders (Schelmen genaamd): nadat er een strop om hun nek was gebonden en hun zwaarden waren gebroken, zijn ze op de kust gegooid. Zo moesten ze vrijwel allemaal verschillende straffen ondergaan.”

Wąsowski lijkt echter zijn twijfels te hebben gehad bij de beslissing om voortaan beulen mee op zee te sturen. Volgens hem zouden de admiraals er namelijk mee “belast” kunnen worden. Wel zag hij natuurlijk in wat de bedoeling was: “Beulen zijn de schrik van verraders”.

“Polen, proficiat!” – Maurits van Oranje

Vandaag viert Polen haar Onafhankelijkheidsdag. Precies honderd jaar geleden herrees het land uit de as. Eind achttiende eeuw was het Pools-Litouwse Gemenebest, zoals het immense land destijds heette, opgedeeld tussen haar buren: de Pruisen, Russen en Oostenrijkers. In 1918 zagen de Polen echter hun kans schoon om opnieuw onafhankelijk te worden. Na 123 jaar stond Polen weer op de kaart van Europa.

De huidige politieke situatie in het land kan het zicht op de historische verworvenheden van Polen gemakkelijk vertroebelen. Toch is op een dag als vandaag een felicitatie op zijn plaats, ter viering van de Poolse vrijheid.

Grappig genoeg feliciteerde een beroemde Nederlander de Polen eeuwen geleden ook al met hun vrijheid. In 1609, kort na het begin van het Twaalfjarig Bestand, sprak Maurits van Oranje* in Den Haag met Jakub Sobieski, een Poolse edelman en vader van de latere Poolse koning Jan III Sobieski, bekend van het Beleg van Wenen in 1683. Vele jaren na 1609 stelde Jakub een verslag op van deze ontmoeting. De twee spraken – in het Frans – over de Poolse koning Sigismund III, het Beleg van Smoleńsk (een slag die op dat moment gaande was tussen de Polen en de Russen) en de befaamde Poolse staatsman Jan Zamoyski, die in 1605 was overleden. Daarnaast kwam het onderwerp van de Poolse vrijheid aan de orde. Jakub Sobieski beschrijft dit als volgt:

“Hij [Maurits] sprak uitvoerig met mij over het staatsbestel van het Gemenebest, waarbij hij onze vrijheid bewonderde en verheerlijkte.”

De vrijheid die Maurits bedoelde, was echter een ander soort vrijheid dan die vandaag in Polen wordt gevierd. Natuurlijk, anders dan de Nederlandse Republiek was Polen een vrij land, dat geen onafhankelijkheidsstrijd hoefde te voeren. Sterker nog, het Pools-Litouwse Gemenebest was destijds de machtigste speler in wat wij tegenwoordig Oost-Europa noemen.

Maar de “Poolse vrijheid” was niet zomaar vrijheid, het was een Aurea Libertas: een Gouden Vrijheid. Deze benaming stond voor de macht en de privileges van de Pools-Litouwse adel, die met zo’n 8 à 10 procent van de bevolking bijzonder talrijk was. Terwijl in andere Europese landen absolute vorsten de lakens uitdeelden, werd in het Pools-Litouwse Gemenebest de macht van de koning gecontroleerd door de adel. In de woorden van Jan Zamoyski, de staatsman over wie Maurits en Jakub in 1609 spraken: “Rex regnat et non gubernat” (“De koning regeert, maar [letterlijk ‘en’] bestuurt niet”).

Het is niet verrassend dat Maurits geïnteresseerd was in dit concept. De jonge Nederlandse Republiek kreeg langzaam maar zeker vorm in de strijd die de Noordelijke Provinciën voerden tegen de absolute monarchie van de Spaanse Habsburgers. De staatsinrichting van de Republiek was bovendien nog lang niet zeker. Om inspiratie op te doen, keek men daarom naar het buitenland: welke staatsvorm zou het beste passen bij de Noordelijke Nederlanden? Geen wonder dus, dat de Poolse Gouden Vrijheid Maurits aantrekkelijk in de oren klonk. De invloed die dit concept op Maurits heeft gehad, is misschien zelfs zichtbaar op het praalgraf van zijn befaamde vader, Willem van Oranje.

In het jaar van de ontmoeting tussen Maurits en Jakub, in 1609, gaven de Staten-Generaal opdracht tot de vervaardiging van een monument ter ere van de Vader des Vaderlands. In 1614 werd met de bouw daarvan begonnen. Op de hoeken van het praalgraf, in de Nieuwe Kerk te Delft, staat een viertal bronzen beelden. Een van die beelden houdt een gouden hoed vast, een zogenaamde vrijheidshoed, die al sinds de oudheid symbool staat voor de vrijheid. Op die hoed staan twee veelzeggende woorden: Aurea Libertas. Zou het kunnen dat dit een verwijzing is naar het Poolse idee van Gouden Vrijheid, waar Maurits zo lovend over was geweest? Het zal hoe dan ook door zijn hoofd zijn geschoten, toen het graf in 1623 voltooid werd.

Eerder merkte ik op dat een felicitatie aan Polen op zijn plaats is, ter herinnering aan de gebeurtenissen in 1918. Ik zou daarbij graag gebruik willen maken van de woorden van Maurits van Oranje: Polen, ik bewonder en verheerlijk jullie vrijheid!

 

*Officieel was Maurits op dat moment nog Graaf van Nassau. Prins van Oranje werd hij pas in 1618.

William of Orange: King of Poland?

William of Orange, the Dutch “Father of the Fatherland”, may have considered having a go at the Polish throne. In March 1575, his councilor and diplomat Philips of Marnix, Lord of Saint-Aldegonde, visited Cracow upon the instigation of his official master, Elector Palatine Frederick III. While he was in Cracow, Marnix met with the Polish nobleman and influential Calvinist Piotr Zborowski. The Polish throne was at that time vacant, and preparations were being made for the election of a new king. So what was Marnix doing in Cracow, the seat of Polish power?

A number of letters featuring Marnix, William, William’s younger brother John, Zborowski and the Czech nobleman William of Rosenberg, suggest that Marnix’s visit to Poland was strongly connected to the upcoming Polish elections. With Marnix still present in Cracow, for example, Zborowski on the 25th of March wrote to William of Orange, praising his struggle “for religion and for the freedom of your fatherland”, and explaining how Marnix’s visit had been essential for “our actions”. The letters make clear that the political situation in the Netherlands and France, as well as the Polish nobility’s assembly on the 12th of May, which formed the official beginning of the royal elections, played a key role in these “actions”, yet the plans discussed by Marnix and Zborowski remain shrouded in mystery.

It has been argued that Marnix was sent to Cracow in order to propose William of Orange’s candidacy for the Polish throne, or at least to inquire about his chances, should he make a bid for power. This is not entirely implausible: being a Prince of Orange, William would have been of sufficiently high nobility to become king, and his fight against the Catholic Habsburgs would ensure him a considerable following among Polish Calvinists, who had become a force to be reckoned with. As King of Poland (and Grand Duke of Lithuania), William would be in a much better position to fight Spain. On the other hand, his rebellion against Philip II may have been an impediment, rather than an incentive. William had his hands full: only the year before, in 1574, the Dutch had won an important victory by lifting the Siege of Leiden, after which William had founded Leiden University. He had sent Marnix to Germany, in fact, in order to find professors willing to teach there. In addition, William’s chances of winning over the still largely Catholic Polish nobility were doubtful, as he would drag them into a conflict they probably did not care for.

Marnix’s trip to Poland may therefore have had a somewhat different goal. Perhaps he was meant to offer support to the Polish Calvinists’ “actions”, trying to influence the royal elections in the hope of gaining the favor of the future king. The Czech nobleman William of Rosenberg, for instance, who was also involved in the plot, and who sympathized with the Calvinists, had plans of entering the Polish elections himself. We know that he enjoyed the support of Piotr Zborowski, Marnix’s man in Cracow.

Whatever Marnix’s true intent, neither Rosenberg nor William of Orange officially declared their candidacy for the Polish throne. In 1576, the Transylvanian ruler Stephen Báthory was elected King of Poland. Still, it seems evident that William of Orange tried to influence the Polish elections, one way or another. We can only guess what course history would have taken, had he really tried to win Polish power.

 

More information about Marnix’s mission and the letters can be found in A. Gerlo, ‘De reis van Marnix van Sint-Aldegonde naar Krakau in 1575. Status quaestionis’, Academiae Analecta. Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren, 58.1 (1996), 1-19.