Monthly Archives: November 2018

The Owl King, Or: A Seventeenth-Century Pun

Do you like a good pun? I know I do, and people have been loving wordplay for centuries. Some time ago, I came across the following seventeenth-century example, which is not only amusing, but also relates to my research – albeit in a small way.

In 1640, the Dutch Protestant preacher Conradus Goddaeus published a Latin book entitled Laus Ululae, which translates as The Praise of the Owl. The work falls into the category of the so-called paradoxical encomium, or satirical eulogy, which became exceedingly popular following the success of Erasmus’s Moriae Encomium, The Praise of Folly. Illustrations adorning both the book’s frontispiece and the title page, moreover, show an owl looking into a mirror: a clear reference to the well-known tales of Till Eulenspiegel. In the Laus Ululae, Goddaeus (who used the pseudonym Curtius Jael) jokingly praises the owl and elaborately discusses the bird’s many traits and (sometimes strikingly human) virtues. P.C. Hooft gave the book a positive “review”, and its numerous reprints suggest that it was quite popular during the seventeenth century. It was also translated into Dutch (1664) and English (1727).

What makes this book interesting for me is its title page, which is filled with puns. In the first few editions, issued during the 1640s, the imprint information reads as follows: Prostat GLAUCOPOLI Apud Caesium Nyctimenium, In platea Ulularia, sub signo ULADISLAI Regis Poloniae. This can be translated as: For sale in Owl City at Caesius (the “blue-grey”) Nyctimenius (“moonlit-night”) on Owl Street, under the sign of Władysław, King of Poland.

The play on Greek and Latin words would have been obvious to most learned readers (Glaucopoli, for example, is simply a combination of the Greek words γλαῦξ, meaning “owl”, and πόλις, meaning “city”). But what is Władysław, the King of Poland, doing on that title page?

Let us first establish who this king was. Between 1632 and 1648, the Polish-Lithuanian Commonwealth was ruled by Władysław IV Waza. As the Laus Ululae was first published in 1640, Goddaeus was obviously referring to the Polish monarch in power at the time. Indeed, this is confirmed by the fact that the Latin editions printed after 1648, the year in which Władysław died, no longer feature him on their title page.

Still, this does not explain why Goddaeus chose to suggest that his work could be purchased at a bookseller who had a shop sign showing Władysław IV Waza. Of course, there was no such sign, just as there was no Owl City, no Owl Street and no bookseller named Caesius Nyctimenius. It has been suggested that Goddaeus, a Protestant preacher, referred to the Catholic Polish monarch in order to mock him, and this is not altogether impossible: after all, the entire book is a satirical eulogy. Tying it to Władysław so explicitly by bringing to mind his portrait, and implying that the bookseller had selected the Polish king’s face as his shop’s “logo”, can easily lead one to think of Władysław as “The Owl King”. This may sound cool, perhaps, but taking into account the fact that the Laus Ululae is nothing but satire, any association between the Polish king and owls can hardly be read as a compliment.

Yet the main reason why Goddaeus introduced Władysław on the title page is arguably much simpler. As mentioned, the imprint information is full of puns, and Władysław’s name is used as such as well. The Latin spelling of Władysław is Ladislaus or Vladislaus, which can also be spelled as Uladislaus. Compare this to the title of Goddaeus’s book, and the similarities between the two will immediately become apparent. On one of the edition’s title pages, in fact, the “U” is even intentionally separated from the rest of the king’s name, making it impossible to miss Goddaeus’s joke.

The pun was not lost on the Dutch audience. In 1664, a Dutch translation of the text was published, including a translated version of the original title page (even though, as mentioned, Władysław had died in 1648). Naturally, the play on words had to be rendered in Dutch as well: the book is now said to have been published in “Glaskou” (“Glasgow”, a playful reference to γλαῦξ), at a bookseller named “Graauaardt Nagtenrijk” (something along the lines of “Greyman Nightrealm”) on “Uyle-straat” (“Owl Street”). Moreover, the king’s name has been adapted to incorporate “uyl”, the Dutch word for “owl”, and ends with a “y” in order to mirror the Latin original’s genitive (“Uladislai”). The imprint information thus concludes with “in Uyladislay, Kooninck van Poolen”, which can be translated as “in [the shop beneath the sign of] Owladislaus, King of Poland”.

The case shows us how a Polish monarch made his way into Dutch seventeenth-century “popular” culture: starting in 1640, a pun featuring Władysław IV Waza was putting smiles on Dutch faces. Indeed, it even managed to put one on mine in 2018.

Een Poolse Prins in Brabant

In 1624 bracht Ladislas Sigismund Vasa, kroonprins van Polen-Litouwen, een spannend bezoek aan het Beleg van Breda. Het fraai vormgegeven In Brabant. Tijdschrift voor Brabants erfgoed publiceerde deze maand een artikel van mijn hand over dat bezoek. Ik vertel daarin over de historische context van deze gebeurtenis, behandel aan de hand van ooggetuigenverslagen het verloop ervan, en ga in op het naleven van het bezoek in met name het Pools-Litouwse Gemenebest. Rondvliegende kanonskogels, maansverduisteringen, baarden met geheime brieven erin: het komt allemaal langs!

Het artikel is hier te lezen.

Veroordeeld tot de spons

In het najaar van 1653 besloten de Staten-Generaal om hun admiraals het recht toe te kennen een beul mee te nemen op hun vloot. Het was een zware maatregel, maar een die  de Staten helaas noodzakelijk leek. Kort daarvoor waren namelijk twaalf Nederlandse zeekapiteins veroordeeld tot een hele reeks verschillende straffen. Ze hadden verzaakt om bevelen op te volgen tijdens de Slag bij Ter Heijde, een zeeslag uit de Eerste Engels-Nederlandse Oorlog, waarbij op 10 augustus de befaamde Nederlandse luitenant-admiraal Maarten Tromp door een vijandelijke sluipschutter van het leven was beroofd. De beslissing van de Staten-Generaal moest ongehoorzaamheid en opstandigheid in de toekomst tegengaan.

De Poolse architect Bartłomiej Wąsowski was net op dat moment in Den Haag. Van 1650 tot 1656 maakte deze jezuïet een lange rondreis door Europa, waarbij hij de periode tussen mei 1653 en april 1654 doorbracht in de Noordelijke Nederlanden. Zodoende had Wąsowski bijvoorbeeld de staatsbegrafenis van Tromp meegemaakt en was hij nu getuige van de veroordeling van de kapiteins. Wat voor straffen er werden uitgedeeld, weten we uit het gedetailleerde Latijnse verslag dat hij schreef van zijn rondreis. Uit de hoeveelheid aandacht die hij eraan schenkt, kunnen we opmaken dat Wąsowski vooral het kielhalen interessant vond:

“De kapiteins zijn veroordeeld overeenkomstig de mate van hun ongehoorzaamheid. Sommigen zijn voor vele jaren naar het huis van de discipline, oftewel Tuchthuis gestuurd, anderen voor kortere tijd. Anderen zijn veroordeeld tot militaire dienst zonder soldij, op eigen kosten. Weer anderen moeten een geldboete betalen. Sommigen zijn veroordeeld tot onderdompeling in de zee, ofwel één, ofwel drie keer: nadat men namelijk een touw onder de onderkant van een schip door zou hebben gehaald, zouden sommigen van hen, vastgebonden aan hun nek, onder het schip worden getrokken, alsof ze onder een juk door gingen; ze zouden geluk hebben als ze daarbij toevallig niet zouden stikken of gewurgd worden. Hoewel ze de doodstraf hebben gekregen, wordt hun toch deze gratie verleend: aan hun hand wordt een spons vastgemaakt, waar ze hun ondergedompelde neus en mond in kunnen stoppen en zo kunnen ademen.”

Deze wijze van kielhalen, waarbij de veroordeelden een spons kregen om betere overlevingskansen te hebben, werd wel vaker toegepast. Een laatste groep was echter nóg een ander lot beschoren. Zij werden vernederd op een manier die doet denken aan de beroemde stroppendragers van Gent uit 1540:

“Anderen, ten slotte, zijn ongeschikt verklaard voor verdere militaire dienst en zijn uitgeroepen tot waardeloze landverraders (Schelmen genaamd): nadat er een strop om hun nek was gebonden en hun zwaarden waren gebroken, zijn ze op de kust gegooid. Zo moesten ze vrijwel allemaal verschillende straffen ondergaan.”

Wąsowski lijkt echter zijn twijfels te hebben gehad bij de beslissing om voortaan beulen mee op zee te sturen. Volgens hem zouden de admiraals er namelijk mee “belast” kunnen worden. Wel zag hij natuurlijk in wat de bedoeling was: “Beulen zijn de schrik van verraders”.

“Polen, proficiat!” – Maurits van Oranje

Vandaag viert Polen haar Onafhankelijkheidsdag. Precies honderd jaar geleden herrees het land uit de as. Eind achttiende eeuw was het Pools-Litouwse Gemenebest, zoals het immense land destijds heette, opgedeeld tussen haar buren: de Pruisen, Russen en Oostenrijkers. In 1918 zagen de Polen echter hun kans schoon om opnieuw onafhankelijk te worden. Na 123 jaar stond Polen weer op de kaart van Europa.

De huidige politieke situatie in het land kan het zicht op de historische verworvenheden van Polen gemakkelijk vertroebelen. Toch is op een dag als vandaag een felicitatie op zijn plaats, ter viering van de Poolse vrijheid.

Grappig genoeg feliciteerde een beroemde Nederlander de Polen eeuwen geleden ook al met hun vrijheid. In 1609, kort na het begin van het Twaalfjarig Bestand, sprak Maurits van Oranje* in Den Haag met Jakub Sobieski, een Poolse edelman en vader van de latere Poolse koning Jan III Sobieski, bekend van het Beleg van Wenen in 1683. Vele jaren na 1609 stelde Jakub een verslag op van deze ontmoeting. De twee spraken – in het Frans – over de Poolse koning Sigismund III, het Beleg van Smoleńsk (een slag die op dat moment gaande was tussen de Polen en de Russen) en de befaamde Poolse staatsman Jan Zamoyski, die in 1605 was overleden. Daarnaast kwam het onderwerp van de Poolse vrijheid aan de orde. Jakub Sobieski beschrijft dit als volgt:

“Hij [Maurits] sprak uitvoerig met mij over het staatsbestel van het Gemenebest, waarbij hij onze vrijheid bewonderde en verheerlijkte.”

De vrijheid die Maurits bedoelde, was echter een ander soort vrijheid dan die vandaag in Polen wordt gevierd. Natuurlijk, anders dan de Nederlandse Republiek was Polen een vrij land, dat geen onafhankelijkheidsstrijd hoefde te voeren. Sterker nog, het Pools-Litouwse Gemenebest was destijds de machtigste speler in wat wij tegenwoordig Oost-Europa noemen.

Maar de “Poolse vrijheid” was niet zomaar vrijheid, het was een Aurea Libertas: een Gouden Vrijheid. Deze benaming stond voor de macht en de privileges van de Pools-Litouwse adel, die met zo’n 8 à 10 procent van de bevolking bijzonder talrijk was. Terwijl in andere Europese landen absolute vorsten de lakens uitdeelden, werd in het Pools-Litouwse Gemenebest de macht van de koning gecontroleerd door de adel. In de woorden van Jan Zamoyski, de staatsman over wie Maurits en Jakub in 1609 spraken: “Rex regnat et non gubernat” (“De koning regeert, maar [letterlijk ‘en’] bestuurt niet”).

Het is niet verrassend dat Maurits geïnteresseerd was in dit concept. De jonge Nederlandse Republiek kreeg langzaam maar zeker vorm in de strijd die de Noordelijke Provinciën voerden tegen de absolute monarchie van de Spaanse Habsburgers. De staatsinrichting van de Republiek was bovendien nog lang niet zeker. Om inspiratie op te doen, keek men daarom naar het buitenland: welke staatsvorm zou het beste passen bij de Noordelijke Nederlanden? Geen wonder dus, dat de Poolse Gouden Vrijheid Maurits aantrekkelijk in de oren klonk. De invloed die dit concept op Maurits heeft gehad, is misschien zelfs zichtbaar op het praalgraf van zijn befaamde vader, Willem van Oranje.

In het jaar van de ontmoeting tussen Maurits en Jakub, in 1609, gaven de Staten-Generaal opdracht tot de vervaardiging van een monument ter ere van de Vader des Vaderlands. In 1614 werd met de bouw daarvan begonnen. Op de hoeken van het praalgraf, in de Nieuwe Kerk te Delft, staat een viertal bronzen beelden. Een van die beelden houdt een gouden hoed vast, een zogenaamde vrijheidshoed, die al sinds de oudheid symbool staat voor de vrijheid. Op die hoed staan twee veelzeggende woorden: Aurea Libertas. Zou het kunnen dat dit een verwijzing is naar het Poolse idee van Gouden Vrijheid, waar Maurits zo lovend over was geweest? Het zal hoe dan ook door zijn hoofd zijn geschoten, toen het graf in 1623 voltooid werd.

Eerder merkte ik op dat een felicitatie aan Polen op zijn plaats is, ter herinnering aan de gebeurtenissen in 1918. Ik zou daarbij graag gebruik willen maken van de woorden van Maurits van Oranje: Polen, ik bewonder en verheerlijk jullie vrijheid!

 

*Officieel was Maurits op dat moment nog Graaf van Nassau. Prins van Oranje werd hij pas in 1618.