KNHG lezing: Gedichten uit Gdańsk over het Rampjaar

Op 22 april vond het jaarlijkse KNHG Voorjaarscongres plaats in het BHIC (Brabants Historisch Informatie Centrum) te ‘s-Hertogenbosch. Het congres had als titel ‘Bloed, kruit en tranen: Betekenis en herdenking van het Rampjaar 1672’ en werd georganiseerd ter gelegenheid van 350 jaar Rampjaar. Historici, erfgoedprofessionals, museummedewerkers, onderwijzers en andere geïnteresseerden kwamen bijeen om te praten over verschillende aspecten van het jaar 1672. Ter sprake kwamen o.a. onderbelichte perspectieven uit binnen- en buitenland, de herinneringscultuur vandaag de dag, en zelfs de geur van het Rampjaar.

Ikzelf verzorgde een lezing in de sessie ‘Het Rampjaar in woord en beeld: Reacties en representaties uit de Republiek, Gdańsk en Aleppo’. Mijn presentatie droeg de titel ‘Baltische betrokkenheid tussen schrik en scherts: Gedichten uit Gdańsk over het Rampjaar’.

De gebeurtenissen van het Rampjaar trokken internationaal de aandacht. Zo ook in de Baltische havenstad Gdańsk (Danzig), waar ik gedurende mijn promotieonderzoek zeker 10-15 gedichten heb kunnen vinden die reageren op de rampspoed die de Republiek in 1672 ten deel viel. Uiteindelijk heb ik om meerdere redenen besloten om het bronmateriaal uit Gdańsk grotendeels uit mijn proefschrift te laten en te bewaren voor een toekomstig onderzoeksproject. Met mijn lezing liet ik zien wat de mogelijkheden zijn van een dergelijk onderzoek. Mijn doel was om te achterhalen wat de gedichten ons kunnen leren over de vraag hoe en waarom men in Gdańsk het Rampjaar beleefde. De meeste gedichten zijn geschreven in het Latijn en zijn te vinden in zogenaamde sylvae: grote poëzieverzamelingen met verzen over allerhande internationale onderwerpen. Ze laten grofweg drie perspectieven zien: pro-De Witt, anti-de Witt en meer algemeen pro-Republiek. Van al die perspectieven besprak ik één voorbeeld.

Johannes Petrus Titius op een gravure uit 1690.

Wellicht het meest bijzondere gedicht is een werk van de plaatselijke docent en geleerde Johannes Petrus Titius (1619-1689), die een gloedvol grafschrift schreef voor de gebroeders De Witt. Zijn gedicht is uitgesproken positief over de broers, spreekt vol walging over hun tragische dood en bevat een algemene les voor de lezers: pas op voor het wisselvallige lot! Een gedrukt pamflet met zijn Latijnse gedicht – inclusief Duitse vertaling en portretten van Johan en Cornelis de Witt – was reeds bekend, maar de auteur en plaats van uitgave nog niet. Aangezien ik in Gdańsk twee handschreven, gesigneerde kopieën van het gedicht heb kunnen vinden, is het aannemelijk dat Titius voor de compositie verantwoordelijk was en het pamflet in Gdańsk werd gepubliceerd. Kennelijk waren meerdere mensen ter plekke bereid om tijd en geld te investeren in de verspreiding van dit pro-De Witt geluid.

Van de meeste andere gedichten heb ik kunnen achterhalen dat ze kopieën zijn van elders gedrukte teksten, met name afkomstig uit de Republiek. Tussen Gdańsk en de Noordelijke Nederlanden bestond veel verkeer van mensen en goederen, dus is het niet verwonderlijk dat ook nieuws en literatuur van de Republiek naar de Baltische havenstad reisde. Tussen de anti-De Witt gedichten zit o.a. een lang, anoniem Nederlands grafschrift van Johan de Witt, dat oorspronkelijk gedrukt was in de Republiek. Het bevestigt het idee dat velen in Gdańsk het Nederlands machtig waren – al heeft de kopiist de tekst her en der ‘verduitst’, bijvoorbeeld door naamvallen aan te passen. Interessant is ook dat zowel pro- als anti-De Witt gedichten soms in één en hetzelfde manuscript te vinden zijn: dat men een gedicht kopieerde, betekent dus niet per definitie dat men het eens was met het sentiment dat het gedicht vertolkt. Helder is in ieder geval wel dat de retorische en ideologische strijd die in de Republiek woedde tussen de staats- en prinsgezinden ook actief werd gevoerd in Gdańsk.

Image
De bibliotheek van Gdańsk in Reinhold Curicke, ‘Der Stadt Danzig Historische Beschreibung’ (1687).

Ik eindigde door te speculeren over de mogelijke redenen die men in Gdańsk kon hebben om gedichten te schrijven en verspreiden over het Rampjaar. Ten eerste benoemde ik een spanningsveld tussen persoonlijke en ‘gemaakte’ motivatie: iemand kon oprechte betrokkenheid voelen bij de gebeurtenissen van 1672, maar kon ook betaald worden om gedichten (over) te schrijven, bijvoorbeeld door de autoriteiten van Gdańsk. Daarnaast is er een spanningsveld tussen plaatselijk en transnationaal belang: auteurs of kopiisten konden bijvoorbeeld schrijven om de publieke opinie te beïnvloeden in zowel binnen- als buitenland. Sommige gedichten bevatten immers boodschappen die ook lokaal belangwekkend zullen zijn geweest, omdat ze betrekking hebben op correct staatsbestuur of religieuze tolerantie. Tot slot was er wellicht sprake van literair gemotiveerde interesse: mensen genoten ervan om gedichten te schrijven en te lezen, en een goedgevulde sylva kon dienen als een dichterlijk archief van de actualiteit, waarin allerhande, ook tegenstrijdige geluiden konden worden samengebracht.

Mijn lezing wierp zodoende licht op zowel de inhoud als de wordingsgeschiedenis van de contemporaine, internationale verbeelding van het Rampjaar, dat klaarblijkelijk bijzonder de aandacht trok in Gdańsk. Ik hoop mijn onderzoek over de literaire banden tussen de Republiek en Gdańsk ooit verder te kunnen uitwerken: de archieven in Gdańsk liggen vol met tot dusverre onbekende gedichten en prozateksten, die een belangrijke literaire dimensie vormden van de culturele verwevenheid tussen de Baltische havenstad en de Noordelijke Nederlanden. Deze kant van de betrekkingen tussen vroegmodern Polen en Nederland verdient meer aandacht in de toekomst.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *