In het najaar van 1653 besloten de Staten-Generaal om hun admiraals het recht toe te kennen een beul mee te nemen op hun vloot. Het was een zware maatregel, maar een die de Staten helaas noodzakelijk leek. Kort daarvoor waren namelijk twaalf Nederlandse zeekapiteins veroordeeld tot een hele reeks verschillende straffen. Ze hadden verzaakt om bevelen op te volgen tijdens de Slag bij Ter Heijde, een zeeslag uit de Eerste Engels-Nederlandse Oorlog, waarbij op 10 augustus de befaamde Nederlandse luitenant-admiraal Maarten Tromp door een vijandelijke sluipschutter van het leven was beroofd. De beslissing van de Staten-Generaal moest ongehoorzaamheid en opstandigheid in de toekomst tegengaan.
De Poolse architect Bartłomiej Wąsowski was net op dat moment in Den Haag. Van 1650 tot 1656 maakte deze jezuïet een lange rondreis door Europa, waarbij hij de periode tussen mei 1653 en april 1654 doorbracht in de Noordelijke Nederlanden. Zodoende had Wąsowski bijvoorbeeld de staatsbegrafenis van Tromp meegemaakt en was hij nu getuige van de veroordeling van de kapiteins. Wat voor straffen er werden uitgedeeld, weten we uit het gedetailleerde Latijnse verslag dat hij schreef van zijn rondreis. Uit de hoeveelheid aandacht die hij eraan schenkt, kunnen we opmaken dat Wąsowski vooral het kielhalen interessant vond:
“De kapiteins zijn veroordeeld overeenkomstig de mate van hun ongehoorzaamheid. Sommigen zijn voor vele jaren naar het huis van de discipline, oftewel Tuchthuis gestuurd, anderen voor kortere tijd. Anderen zijn veroordeeld tot militaire dienst zonder soldij, op eigen kosten. Weer anderen moeten een geldboete betalen. Sommigen zijn veroordeeld tot onderdompeling in de zee, ofwel één, ofwel drie keer: nadat men namelijk een touw onder de onderkant van een schip door zou hebben gehaald, zouden sommigen van hen, vastgebonden aan hun nek, onder het schip worden getrokken, alsof ze onder een juk door gingen; ze zouden geluk hebben als ze daarbij toevallig niet zouden stikken of gewurgd worden. Hoewel ze de doodstraf hebben gekregen, wordt hun toch deze gratie verleend: aan hun hand wordt een spons vastgemaakt, waar ze hun ondergedompelde neus en mond in kunnen stoppen en zo kunnen ademen.”
Deze wijze van kielhalen, waarbij de veroordeelden een spons kregen om betere overlevingskansen te hebben, werd wel vaker toegepast. Een laatste groep was echter nóg een ander lot beschoren. Zij werden vernederd op een manier die doet denken aan de beroemde stroppendragers van Gent uit 1540:
“Anderen, ten slotte, zijn ongeschikt verklaard voor verdere militaire dienst en zijn uitgeroepen tot waardeloze landverraders (Schelmen genaamd): nadat er een strop om hun nek was gebonden en hun zwaarden waren gebroken, zijn ze op de kust gegooid. Zo moesten ze vrijwel allemaal verschillende straffen ondergaan.”
Wąsowski lijkt echter zijn twijfels te hebben gehad bij de beslissing om voortaan beulen mee op zee te sturen. Volgens hem zouden de admiraals er namelijk mee “belast” kunnen worden. Wel zag hij natuurlijk in wat de bedoeling was: “Beulen zijn de schrik van verraders”.