Momenteel vindt het 21e Colloquium Neerlandicum plaats: een groot, internationaal congres van en voor neerlandici uit de hele wereld, georganiseerd door de IVN (Internationale Vereniging voor Neerlandistiek). Dit jaar is het congres neergestreken in de Radboud Universiteit in Nijmegen. Ik verzorgde er een lezing over een onderdeel van mijn promotieonderzoek.
Mijn lezing ging over de Satyr Belgo-Polonus (Nederlands-Poolse Sater): een tot nog toe niet onderzocht, handgeschreven gedicht uit 1656, dat ik een aantal jaar geleden vond in het archief in Gdańsk. Het gedicht is geschreven door Nicolaus Arnoldus, een uit het Poolse Leszno afkomstige calvinist die werkte als predikant en hoogleraar theologie in Franeker. In 1656 nam hij deel aan een diplomatieke missie naar Polen, die o.a. tot doel had een verdrag tot stand te brengen tussen de Republiek en de Baltische havenstad Gdańsk, die hoorde bij het Koninkrijk Polen, maar ook veel vrijheden genoot. Dat verdrag stipuleerde bijvoorbeeld dat de Republiek militaire en financiële hulp zou bieden aan Gdańsk, maar voorzag er ook in dat Nederlandse handelaren aldaar evenveel rechten zouden krijgen als de lokale kooplieden zelf. Daarnaast zou de stad neutraal moeten worden in de oorlog tussen Zweden en Polen, die op dat moment gaande was. In 1655 waren de Zweden namelijk Polen binnengevallen, wat negatieve gevolgen had voor de Nederlandse graanhandel met Gdańsk. De situatie leek nog erger te worden toen de Zweden dreigden Gdańsk in te nemen. Arnoldus moet zijn meegestuurd op de missie vanwege zijn kennis van de Poolse taal en cultuur.
De titelpagina van het gedicht vermeldt dat de tekst in september 1656 op een schip voor Gdańsk is geschreven “door een Hollandisch Domine gebooren tot Polnisch Liss [Leszno]”. Die aanduiding wijst op Arnoldus. Het Poolse gedicht wordt voorafgegaan door een voorwoord in het Nederlands, waarin de auteur bescheiden stelt geen van beide talen goed te beheersen: “van alles kan ik een beetje, maar niks beheers ik volledig”. Bovendien maakt het voorwoord duidelijk dat Arnoldus betaald kreeg door een Nederlandse “admiraal” – vermoedelijk een van de scheepsvoogden die een paar maanden daarvoor met een vloot naar Gdańsk waren gevaren. Met andere woorden: Arnoldus handelde onder patronage van de Nederlanders.
Het gedicht zelf beslaat ruim negen pagina’s en probeert de Pools lezende autoriteiten in Gdańsk ervan te overtuigen het verdrag te ondertekenen. Daarvoor gebruikt de auteur allerhande argumenten, bijvoorbeeld dat de Nederlanders competente en betrouwbare partners zijn, die steun krijgen van God. Belangrijk is ook dat het gedicht aansluit bij zogenaamde “satirische” Poolse poëzie, een genre dat destijds redelijk populair was en teruggreep op een werk van de immens invloedrijke 16-eeuwse dichter Jan Kochanowski.
Doorgaans spreekt in “satirische” gedichten een sater (een mythologisch wezen dat half-mens, half-bok is) een monoloog uit, waarin hij commentaar levert op de Poolse maatschappij. Als halve buitenstaander heeft hij enige afstand tot de realiteit, maar hij bezit ook kennis van Polen en haar inwoners. Vandaar dat Arnoldus zich afficheerde als “Nederlands-Poolse Sater”: als dominee en hoogleraar in Franeker was hij voor de Polen een buitenstaander, maar vanwege zijn Poolse afkomst en kennis van het Pools achtte hij zich goed in staat advies te geven aan Gdańsk. De lokale lezers zullen bovendien direct hebben herkend dat het gedicht aanhaakte bij het genre van de “satirische” poëzie – iets wat sympathie kan hebben gewekt.
Helaas voor Arnoldus en de Nederlanders had zijn gedicht echter niet het gewenste effect: het verdrag kwam er niet. Gdańsk wilde trouw blijven aan de Poolse koning en was niet van zins om extra rechten te geven aan Nederlandse handelaren. Misschien is het gedicht van Arnoldus overigens niet eens gedrukt. De enige bekende versie is te vinden in een enorme collectie handgeschreven gedichten over allerhande internationale thema’s, die destijds werden verzameld en gekopieerd door een inwoner van Gdańsk. Van een diplomatiek instrument verwerden Arnoldus’ verzen zodoende tot een dichterlijk spoor van de actualiteit, vermoedelijk bedoeld ter lering en vermaak. Toch biedt de tekst een fascinerende en tot nog toe onbekende case study van zeventiende-eeuwse tweetaligheid, de verwevenheid tussen poëzie en diplomatie in vroegmodern Europa, en de complexe geschiedenis van Pools-Nederlandse relaties.
In mijn proefschrift ga ik nader in op de inhoud van de Satyr Belgo-Polonus. Na de afronding van mijn dissertatie ben ik van plan er een artikel over te schrijven, inclusief een becommentarieerde uitgave en vertaling van het gedicht.